Wet financiering politieke partijen
(Tekst geldend op: 06-06-2013)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen over de administratie en de openbaarmaking van bijdragen aan politieke partijen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
b. politieke partij: vereniging die met haar conform artikel G 1 of Q 6 van de Kieswet geregistreerde aanduiding boven de kandidatenlijst heeft deelgenomen aan de laatstgehouden verkiezing van de Tweede Kamer of de Eerste Kamer der Staten-Generaal, waarbij aan die lijst ten minste een kamerzetel is toegewezen;
c. lid van een politieke partij: lid als bedoeld in artikel 7, eerste lid;
d. lid van een politieke jongerenorganisatie: lid als bedoeld in artikel 3, tweede lid;
e. afdeling van een politieke partij: lokale, regionale of provinciale organisatorische eenheid van een politieke partij;
f. neveninstelling: politiek-wetenschappelijk instituut als bedoeld in artikel 2, een politieke jongerenorganisatie als bedoeld in artikel 3, een instelling voor buitenlandse activiteiten als bedoeld in artikel 4 of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 5;
g. subsidie: subsidie als bedoeld in artikel 7;
h. bijdrage: geldelijke bijdrage, anders dan subsidie, erfstelling of legaat dan wel bijdrage in natura;
i. bijdrage in natura: zaak of dienst, op verzoek van een politieke partij aan haar geleverd dan wel door deze aanvaard, waar geen of geen evenredige tegenprestatie tegenover staat;
j. kamerzetel: zetel in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, dan wel in de Eerste Kamer der Staten-Generaal indien aan de lijst van een politieke partij op grond van de Kieswet geen zetel in de Tweede Kamer, maar wel in de Eerste Kamer der Staten-Generaal is toegewezen;
k. peildatum: de eerste dag van het kalenderjaar.
Artikel 2
1. Een politieke partij kan één politiek-wetenschappelijk instituut aanwijzen als neveninstelling. Een politiek-wetenschappelijk instituut kan slechts door één politieke partij zijn aangewezen en het instituut dient schriftelijk met de aanwijzing in te stemmen. De partij stelt Onze Minister schriftelijk in kennis van de aanwijzing en van de instemming van het instituut.
2. Om een politiek-wetenschappelijk instituut als neveninstelling aan te wijzen is vereist dat het instituut een rechtspersoon is die uitsluitend of in hoofdzaak politiek-wetenschappelijke activiteiten ten behoeve van de politieke partij verricht.
Artikel 3
1. Een politieke partij kan één politieke jongerenorganisatie aanwijzen als neveninstelling. Een politieke jongerenorganisatie kan slechts door één politieke partij zijn aangewezen en de jongerenorganisatie dient schriftelijk met de aanwijzing in te stemmen. De partij stelt Onze Minister schriftelijk in kennis van de aanwijzing en van de instemming van de jongerenorganisatie, bedoeld in het tweede lid, onder d.
-
2. Om een politieke jongerenorganisatie als neveninstelling aan te wijzen is vereist dat:
a. de organisatie een vereniging is die uitsluitend of in hoofdzaak activiteiten verricht ter bevordering van de politieke participatie van jongeren,
b. de vereniging ten minste honderd leden telt die niet jonger zijn dan 14 jaar en niet ouder zijn dan 27 jaar, die per jaar € 5 of meer contributie betalen,
c. de leden, bedoeld onder b, ten minste tweederde deel van het ledenbestand vormen, en
d. de jongerenorganisatie schriftelijk instemt met de aanwijzing als jongerenorganisatie door de politieke partij.
3. Het lidmaatschap blijkt uit een uitdrukkelijke wilsverklaring van betrokkene.
Artikel 4
1. Een politieke partij kan één instelling voor buitenlandse activiteiten aanwijzen als neveninstelling. Een instelling voor buitenlandse activiteiten kan slechts door één politieke partij zijn aangewezen en de instelling dient schriftelijk met de aanwijzing in te stemmen. De partij stelt Onze Minister schriftelijk in kennis van de aanwijzing en de instemming van de instelling.
2. Om een instelling voor buitenlandse activiteiten als neveninstelling aan te wijzen is vereist dat het een rechtspersoon is die uitsluitend of in hoofdzaak activiteiten verricht ter ondersteuning van zusterpartijen en -organisaties buiten Nederland bij vormings- en scholingsactiviteiten.
Artikel 5
1. Indien een rechtspersoon uitsluitend of in hoofdzaak erop is gericht stelselmatig of structureel ten bate van een politieke partij activiteiten of werkzaamheden te verrichten en de partij daar kennelijk voordeel bij heeft, wijst de partij deze rechtspersoon aan als neveninstelling.
2. Een rechtspersoon kan slechts door één politieke partij als nevenstelling worden aangewezen en de rechtspersoon dient schriftelijk met de aanwijzing in te stemmen. De partij stelt Onze Minister schriftelijk in kennis van de aanwijzing en van de instemming van de rechtspersoon.
3. Indien ten aanzien van een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid ten onrechte geen aanwijzing heeft plaatsgevonden, wijst Onze Minister de rechtspersoon als neveninstelling aan. Onze Minister stelt de rechtspersoon en de politieke partij in de gelegenheid te worden gehoord alvorens tot aanwijzing te besluiten.
Artikel 6
-
1. Indien van een politieke partij een andere politieke groepering lid is, worden de leden van deze politieke groepering aangemerkt als leden van deze politieke partij, voor zover deze politieke groepering:
a. haar aanduiding heeft laten registreren op grond van artikel G 1, G 2 of G 3 van de Kieswet;
b. bij de laatstgehouden verkiezing van ten minste één orgaan waarvoor haar aanduiding is geregistreerd, een of meer zetels heeft behaald;
c. niet zelfstandig in aanmerking komt voor subsidie en
d. instemming van haar leden heeft om te worden aangemerkt als lid van de politieke partij.
2. Op het lidmaatschap van de leden van de politieke groepering zijn de vereisten, genoemd in artikel 7, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
§ 2. De subsidie
Artikel 7
1. Onze Minister verstrekt na een daartoe strekkende aanvraag subsidie aan een politieke partij indien die partij op de peildatum beschikt over 1 000 leden die vergader- en stemrechten hebben in de politieke partij en elk per jaar minimaal € 12 contributie betalen. Het lidmaatschap blijkt uit een uitdrukkelijke wilsverklaring van betrokkene.
-
2. De subsidie wordt verstrekt voor uitgaven die direct samenhangen met de volgende activiteiten:
a. politieke vormings- en scholingsactiviteiten;
b. informatievoorziening;
c. het onderhouden van contacten met zusterpartijen buiten Nederland en het ondersteunen van vormings- en scholingsactiviteiten ten behoeve van het kader van die partijen;
d. politiek-wetenschappelijke activiteiten;
e. activiteiten ter bevordering van de politieke participatie van jongeren;
f. het werven van leden;
g. het betrekken van niet-leden bij activiteiten van de politieke partij;
h. werving, selectie en begeleiding van politieke ambtsdragers;
i. activiteiten in het kader van verkiezingscampagnes.
3. De subsidie wordt per kalenderjaar verstrekt.
Artikel 8
-
1. De subsidie bedraagt ten hoogste de som van de volgende bedragen:
a. een basisbedrag van € 178 384, per kamerzetel van de politieke partij een bedrag van € 51 740 en per lid van de politieke partij een bedrag dat gelijk is aan € 1 953 202 gedeeld door het totale aantal leden van de politieke partijen die op de peildatum subsidie ontvangen;
b. indien de politieke partij op de peildatum een politiek-wetenschappelijk instituut heeft aangewezen als neveninstelling als bedoeld in artikel 2, een basisbedrag van € 125 287 en een bedrag van € 12 877 per kamerzetel van de politieke partij;
c. indien de politieke partij op de peildatum een politieke jongerenorganisatie heeft aangewezen als neveninstelling als bedoeld in artikel 3, een bedrag per kamerzetel van de politieke partij en een bedrag per lid van de politieke jongerenorganisatie, berekend overeenkomstig het tweede lid;
d. indien de politieke partij op de peildatum een instelling voor buitenlandse activiteiten heeft aangewezen als neveninstelling als bedoeld in artikel 4, een basisbedrag en een bedrag per kamerzetel van de politieke partij, berekend overeenkomstig het derde lid.
2. Het bedrag per kamerzetel, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt berekend door € 502 223 te delen door het totale aantal kamerzetels van de politieke partijen die op de peildatum een politieke jongerenorganisatie hebben aangewezen. Het bedrag per lid van de politieke jongerenorganisatie wordt berekend door € 502 223 te delen door het totale aantal leden van alle aangewezen politieke jongerenorganisaties.
3. Het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, onder d, wordt berekend door € 615 000 te delen door het totale aantal politieke partijen dat op de peildatum een instelling voor buitenlandse activiteiten heeft aangewezen. Het bedrag per kamerzetel, bedoeld in het eerste lid, onder d, wordt berekend door € 885 000 te delen door het totale aantal kamerzetels van de politieke partijen die op de peildatum een instelling voor buitenlandse activiteiten hebben aangewezen.
4. Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid wordt voor de vaststelling van het aantal kamerzetels van een politieke partij, het aantal leden van een politieke partij en het aantal leden van een politieke jongerenorganisatie uitgegaan van de peildatum.
5. De bedragen, genoemd in het eerste, tweede en derde lid, worden jaarlijks met ingang van 1 januari bij ministeriële regeling gewijzigd, overeenkomstig de voor de rijksbegroting gehanteerde loon- en prijsbijstelling en afgerond op het naastbij gelegen gehele getal.
Artikel 9
1. De subsidie, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, wordt slechts verstrekt voor die uitgaven van het aangewezen politiek-wetenschappelijk instituut, die zijn gericht op politiek-wetenschappelijke activiteiten met als voorwaarde dat de politieke partij ten minste het ten behoeve van het politiek-wetenschappelijk instituut verstrekte bedrag betaalt aan het politiek-wetenschappelijk instituut.
2. De subsidie, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder c, wordt slechts verstrekt voor die uitgaven van de aangeduide politieke jongerenorganisatie, die zijn gericht op activiteiten ter bevordering van de politieke participatie van jongeren met als voorwaarde dat de partij ten minste het ten behoeve van de politieke jongerenorganisatie verstrekte bedrag aan de politieke jongerenorganisatie betaalt.
3. De subsidie, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder d, wordt slechts verstrekt voor die uitgaven van de aangewezen instelling voor buitenlandse activiteiten, die zijn gericht op activiteiten ter ondersteuning van zusterpartijen en – organisaties buiten Nederland bij vormings- en scholingsactiviteiten, met als voorwaarde dat de politieke partij ten minste het ten behoeve van de instelling voor buitenlandse activiteiten verstrekte bedrag betaalt aan de instelling voor buitenlandse activiteiten.
4. Aan de betaling, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, verbindt de politieke partij geen andere voorwaarden dan die welke voortvloeien uit de toepassing van deze wet.
Artikel 10
1. Indien politieke partijen bij de laatstgehouden verkiezing van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal een samenvoeging van hun geregistreerde aanduidingen of afkortingen daarvan boven de kandidatenlijst hebben geplaatst, gelden in afwijking van artikel 8, eerste lid, de basisbedragen, genoemd in dat lid, voor deze partijen gezamenlijk en worden deze bedragen verdeeld naar evenredigheid van hun kamerzetels. Voor de vaststelling van het aantal kamerzetels van de betrokken politieke partijen, wordt uitgegaan van een daartoe strekkende verklaring van de betrokken politieke partijen. Bij gebreke van een zodanige verklaring, worden de basisbedragen verdeeld naar evenredigheid van het aantal betrokken partijen.
2. De verdeling van het basisbedrag voor het politiek-wetenschappelijk instituut, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, vindt slechts plaats voor zover de politieke partijen een politiek-wetenschappelijk instituut hebben aangewezen. De verdeling van het basisbedrag voor een instelling voor buitenlandse activiteiten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder d, vindt slechts plaats voor zover de politieke partijen een instelling voor buitenlandse activiteiten hebben aangewezen.
Artikel 11
1. De aanvraag tot verlening van de subsidie en een voorschot op deze subsidie voor een kalenderjaar worden voor 1 november van het voorafgaande jaar bij Onze Minister ingediend.
2. De aanvraag gaat vergezeld van een activiteitenplan, een begroting, een raming van de ledentallen van de politieke partij op de peildatum en, indien van toepassing, van de aangewezen politieke jongerenorganisatie.
3. Onze Minister verleent na een daartoe strekkende aanvraag een voorschot op de subsidie. Het voorschot bedraagt 80% van de subsidie die aan de politieke partij wordt verleend.
4. Onze Minister verleent de subsidie en het voorschot op de subsidie vóór 1 januari van het kalenderjaar.
5. Indien Onze Minister de subsidie of het voorschot niet binnen de termijn, genoemd in het vierde lid, kan verlenen, stelt Onze Minister de politieke partij daarvan schriftelijk in kennis en noemt hij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking alsnog wordt genomen.
6. Bij ministeriële regeling kunnen eisen worden gesteld aan de inrichting van het activiteitenplan, de begroting en de opgave van de ledentallen van de politieke partij en van de aangeduide politieke jongerenorganisatie voorzover van belang voor de verlening van de subsidie.
7. De artikelen 4:37 en 4:40 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.
Artikel 12
1. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor een kalenderjaar wordt vóór 1 juli van het volgende kalenderjaar ingediend bij Onze Minister, tezamen met het financieel verslag, bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, onder a, en 26, en het activiteitenverslag, bedoeld in artikel 26, onder e.
2. Onze Minister stelt vervolgens de subsidie vast vóór 1 november.
3. Indien Onze Minister de subsidie niet voor de in het tweede lid bepaalde datum kan vaststellen, stelt Onze Minister de politieke partij daarvan schriftelijk in kennis en noemt hij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking alsnog wordt genomen.
4. Indien bij de vaststelling de accountantsverklaring omtrent de juistheid van de opgegeven ledentallen, bedoeld in artikel 26, onder d, ontbreekt, vervallen voor deze partij de op deze ledentallen gebaseerde bedragen per lid, bedoeld in artikel 8, eerste lid.
Artikel 13
1. Indien een verkiezing van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal voor een politieke partij leidt tot een toename van het aantal kamerzetels waarop de subsidie is gebaseerd, past Onze Minister de subsidie die aan de politieke partij is verleend ambtshalve aan met ingang van de eerste dag van de vierde kalendermaand, volgend op die waarin de stemming plaatsvond.
2. Bij de toepassing van het eerste lid blijven de op grond van artikel 8 berekende bedragen ongewijzigd.
Artikel 14
1. Indien een verkiezing van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal er toe leidt dat een politieke partij die subsidie ontvangt geen of minder kamerzetels krijgt toegewezen, past Onze Minister de subsidie die is verleend ambtshalve aan met ingang van de eerste dag van de vierde kalendermaand, volgend op die waarin de stemming plaatsvond.
2. Bij de toepassing van het eerste lid blijven de op grond van artikel 8 berekende bedragen ongewijzigd.
Artikel 15
1. Indien een verkiezing van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal er toe leidt dat aan de lijst van een politieke partij waaraan bij de voorgaande verkiezingen geen zetels waren toegewezen, één of meer kamerzetels worden toegewezen, komt deze partij voor subsidie in aanmerking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand, voorafgaand aan de maand waarin de stemming plaatsvond. Voor die politieke partij geldt, in afwijking van artikel 1, onder k, de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de maand waarin de stemming plaatsvond, als peildatum.
2. De aanvraag tot de verlening van de subsidie en een voorschot op deze subsidie wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier maanden na de peildatum, bedoeld in het eerste lid, ingediend. Artikel 11 is van toepassing met dien verstande dat Onze Minister de subsidie en het voorschot op de subsidie verleent binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag.
3. Bij de toepassing van het eerste en tweede lid blijven de op grond van artikel 8 berekende bedragen ongewijzigd.
4. Een op grond van dit artikel verleende subsidie kan mede worden aangewend voor de uitgaven, bedoeld in artikel 7 die samenhangen met activiteiten die plaatsvonden in de periode die aanvangt op de eerste dag van de zesde maand voorafgaande aan de maand waarin de stemming plaatsvond.
Artikel 16
1. Indien een fractie van een politieke partij in de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt gesplitst en een nieuwe fractie die als gevolg hiervan is ontstaan, verbonden is met een vereniging waarvan de aanduiding op grond van artikel G 1 van de Kieswet is geregistreerd in het register van aanduidingen voor de verkiezing van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, wordt deze vereniging aangemerkt als politieke partij als bedoeld in artikel 1, onder b, en komt deze vereniging als politieke partij voor subsidie in aanmerking met ingang van het eerste kalenderjaar na het jaar waarin de splitsing heeft plaatsgevonden. De verbondenheid met de politieke partij dient te blijken uit een gezamenlijke verklaring van de nieuwe fractie en de partij.
2. Indien de politieke partij, bedoeld in het eerste lid, een aanvraag voor de verlening van de subsidie heeft ingediend, geldt dat de basisbedragen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, verdeeld worden naar evenredigheid van de kamerzetels van de betrokken fracties. Voor de vaststelling van het aantal kamerzetels van de betrokken fracties wordt uitgegaan van een daartoe strekkende verklaring van de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
3. Indien alle leden van een fractie een nieuwe fractie vormen, wordt dit voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld met een splitsing van een fractie.
4. Indien aan een politieke partij op grond van dit artikel wegens splitsing van een fractie subsidie is verleend over het kalenderjaar waarin de verkiezing van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal plaatsvindt, wordt deze politieke partij, voor de toepassing van deze paragraaf en in afwijking van artikel 15, gelijkgesteld met een politieke partij waaraan bij de laatstgehouden verkiezing zetels waren toegewezen.
Artikel 17
Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing indien een fractie van een politieke partij in de Eerste Kamer der Staten-Generaal wordt gesplitst en aan deze politieke partij subsidie wordt verstrekt op basis van kamerzetels in de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
Artikel 18
Indien twee of meer politieke partijen die subsidie ontvangen worden samengevoegd tot een nieuwe vereniging, komt deze nieuwe vereniging als politieke partij met ingang van het volgende kalenderjaar voor subsidie in aanmerking, dit onder gelijktijdige intrekking van de subsidie die is toegekend aan de partijen die zijn samengevoegd.
Artikel 19
Onze Minister zendt ieder jaar aan de Staten-Generaal een overzicht van de subsidies die aan de politieke partijen zijn verstrekt. Een verslag als bedoeld in artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht kan achterwege blijven.
§ 3. Administratie, openbaarmaking en beperking bijdragen
Artikel 20
-
1. Een politieke partij voert een zodanige administratie dat deze een betrouwbaar beeld geeft van de financiële positie van de partij, door het opnemen van:
a. de ontvangen subsidies;
b. de ontvangen bijdragen;
c. de overige inkomsten;
d. de vermogenspositie;
e. de schulden van de politieke partij.
2. De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende tien jaren door de politieke partij bewaard.
Artikel 21
-
1. Een politieke partij registreert van ontvangen bijdragen:
a. de naam en het adres van de gever;
b. het bedrag of de waarde van de bijdrage;
c. de datum van de bijdrage.
-
2. In afwijking van het eerste lid kan registratie achterwege blijven van:
a. bijdragen van € 1000 of minder;
b. bijdragen van neveninstellingen van de partij.
-
3. Een politieke partij registreert van de schulden van de partij:
a. de naam en het adres van de crediteur onderscheidenlijk geldverstrekker en, indien van toepassing, de gegevens van de instelling;
b. de hoogte van de schuld.
4. Bij ministeriele regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de op grond van het derde lid te registreren gegevens.
Artikel 22
1. Als waarde van een bijdrage in natura geldt het verschil tussen de gebruikelijke waarde van het geleverde in het economisch verkeer en de waarde van de tegenprestatie.
2. Voor de toepassing van deze wet worden bijdragen bestaande uit persoonlijke arbeid of activiteiten van leden van de politieke partij niet als bijdragen in natura aangemerkt.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke zaken of diensten in ieder geval als bijdrage in natura worden aangemerkt en kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop bijdragen in natura financieel gewaardeerd worden.
Artikel 23
1. Indien een politieke partij een anonieme geldelijke bijdrage van meer dan € 1 000 ontvangt, maakt zij het gedeelte dat het bedrag van € 1 000 te boven gaat, over op de daartoe aangewezen rekening van Onze Minister. Indien een politieke partij een anonieme bijdrage in natura van meer dan € 1 000 ontvangt, dan maakt zij het gedeelte van de tegenwaarde dat het bedrag van € 1 000 te boven gaat over aan Onze Minister, dan wel vernietigt zij de bijdrage.
2. Een op grond van het eerste lid overgemaakte geldelijke bijdrage of tegenwaarde van een bijdrage in natura komt toe aan de Staat.
Artikel 24
De artikelen 20 tot en met 23 zijn niet van toepassing op afdelingen van een politieke partij.
Artikel 25
-
1. Voor 1 juli van elk kalenderjaar zendt een politieke partij aan Onze Minister:
a. een financieel verslag over het voorafgaande kalenderjaar met daarin een weergave van de gegevens, die op grond van artikel 20 in de administratie zijn opgenomen;
b. een overzicht van de bijdragen van in totaal € 4 500 of meer die de partij in dat kalenderjaar van een gever heeft ontvangen, met daarbij de gegevens die op grond van artikel 21, eerste lid, zijn geregistreerd;
c. een overzicht van de schulden van € 25 000 of meer, met daarbij de gegevens die op grond van artikel 21, derde lid, zijn geregistreerd, en
d. de schriftelijke verklaring van de accountant, bedoeld in het derde lid.
2. De politieke partij geeft opdracht tot onderzoek van het financieel verslag aan een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De accountant onderzoekt of het financieel verslag en de overzichten, genoemd in het eerste lid, onder b en c, voldoen aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften.
3. De accountant geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid van het financieel verslag en de overzichten, genoemd in het eerste lid onder b en c.
4. Een bij Onze Minister berustend financieel verslag is openbaar.
5. Onze Minister maakt de overzichten, genoemd in het eerste lid, onder b en c, openbaar, in ieder geval door publicatie in de Staatscourant. Van de gegevens over het adres van een natuurlijke persoon, wordt uitsluitend de woonplaats openbaar gemaakt. Op verzoek van een politieke partij blijft in het overzicht, genoemd in het eerste lid, onder b, openbaarmaking van de gegevens over de naam en de woonplaats van de gever, zijnde een natuurlijke persoon, achterwege, indien dit naar het oordeel van Onze Minister gelet op het belang van de veiligheid van die persoon is aangewezen.
6. Op de bij Onze Minister berustende informatie inzake bijdragen aan politieke partijen is de Wet openbaarheid van bestuur niet van toepassing.
Artikel 26
Indien aan een politieke partij subsidie is verstrekt, geldt dat:
a. de administratie, bedoeld in artikel 20, tevens de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde gegevens omtrent het ledental van de politieke partij en, indien van toepassing, van de aangewezen politieke jongerenorganisatie bevat;
b. de administratie, bedoeld in artikel 20, zodanig is ingericht dat daaruit tevens te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de kosten en opbrengsten kunnen worden nagegaan;
c. het financieel verslag, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder a, tevens volgens de normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd, een rekening van de kosten en opbrengsten met de bijbehorende toelichting van belang zijnde voor de vaststelling van de subsidie omvat;
d. het financieel verslag tevens een opgave omvat van de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde gegevens omtrent het ledental van de politieke partij en, indien van toepassing, van de aangewezen politieke jongerenorganisatie;
e. het financieel verslag vergezeld gaat van een activiteitenverslag;
f. de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 25, derde lid, tevens de verenigbaarheid van het activiteitenverslag met het financieel verslag betreft;
g. de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 25, derde lid, tevens de rechtmatigheid van de besteding van de subsidie betreft en
h. de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 25, derde lid, tevens de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen en de juistheid van opgegeven ledentallen van de politieke partij en, indien van toepassing, van de aangewezen politieke jongerenorganisatie betreft.
Artikel 27
1. Bij ministeriële regeling kunnen eisen worden gesteld aan de inrichting van het financieel verslag, het activiteitenverslag, de opgave van de ledentallen van de politieke partij en van de aangewezen politieke jongerenorganisatie en aan de in artikel 25, eerste lid, onder b en c, genoemde overzichten.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de reikwijdte, de intensiteit en de verslaglegging van het onderzoek, bedoeld in de artikelen 25, tweede en derde lid, en 26, onder f tot en met h.
3. De politieke partij werkt mee aan onderzoeken die worden ingesteld door de accountant of accountantsdienst daartoe aangewezen door Onze Minister.
4. De politieke partij draagt er zorg voor dat de accountant, bedoeld in artikel 25, tweede lid, meewerkt aan onderzoeken naar zijn werkzaamheden, die worden ingesteld door de accountant of accountantsdienst daartoe aangewezen door Onze Minister.
5. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op onderzoeken door de Algemene Rekenkamer.
Artikel 28
-
1. Onverminderd artikel 25 verstrekt een politieke partij die deelneemt aan een verkiezing van de Tweede Kamer der Staten-Generaal tussen de eenentwintigste en de veertiende dag voor de dag van de stemming voor deze verkiezing aan Onze Minister per kalenderjaar een overzicht van:
a. de bijdragen van in totaal € 4500 of meer die de partij in een kalenderjaar van een gever heeft ontvangen, met daarbij de gegevens die op grond van artikel 21, eerste lid, zijn geregistreerd;
b. de schulden van € 25 000 of meer, met daarbij de gegevens die op grond van artikel 21, derde lid, zijn geregistreerd.
2. Het overzicht bevat de in het eerste lid bedoelde bijdragen en schulden in de periode die aanvangt op 1 januari van het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de stemming plaatsvindt en die eindigt op de eenentwintigste dag voor de dag van stemming.
3. Onze Minister maakt het overzicht zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op de zevende dag voor de dag van de stemming, openbaar. Onze Minister maakt het overzicht openbaar, in ieder geval door publicatie in de Staatscourant. Van de gegevens over het adres van een natuurlijke persoon, wordt uitsluitend de woonplaats openbaar gemaakt. Op verzoek van een politieke partij blijft in het overzicht, genoemd in het eerste lid, onder a, openbaarmaking van de gegevens over de naam en de woonplaats van de gever, zijnde een natuurlijke persoon, achterwege, indien dit naar het oordeel van Onze Minister gelet op het belang van de veiligheid van die persoon is aangewezen. Artikel 25, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 29
1. Indien een kandidaat geplaatst op een kandidatenlijst van een politieke partij die deelneemt aan een verkiezing van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van een gever in een kalenderjaar bijdragen heeft ontvangen van in totaal € 4 500 of meer, verstrekt de partij tussen de eenentwintigste en de veertiende dag voor de dag van de stemming voor deze verkiezing aan Onze Minister een overzicht van deze bijdragen, met daarbij de gegevens, bedoeld in artikel 21, eerste lid. Op bijdragen aan een kandidaat is artikel 23 van overeenkomstige toepassing.
2. Het overzicht bevat de bijdragen die zijn ontvangen in de periode die aanvangt op 1 januari van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de stemming plaatsvindt en die eindigt op de eenentwintigste dag voor de dag van stemming.
3. Onverminderd artikel 1, onder h en i, wordt voor de toepassing van dit artikel onder bijdrage aan een kandidaat verstaan een bijdrage ten bate van de politieke activiteiten of van de werkzaamheden in het kader van de verkiezingscampagne van de kandidaat.
4. Onze Minister maakt het overzicht zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op de zevende dag voor de dag van stemming, openbaar. Onze Minister maakt het overzicht openbaar, in ieder geval door publicatie in de Staatscourant. Van de gegevens over het adres van een natuurlijke persoon, wordt uitsluitend de woonplaats openbaar gemaakt. Op verzoek van een politieke partij blijft in het overzicht openbaarmaking van de gegevens over de naam en de woonplaats van de gever, zijnde een natuurlijke persoon, achterwege, indien dit naar het oordeel van Onze Minister gelet op het belang van de veiligheid van die persoon is aangewezen. Artikel 25, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. De kandidaten verstrekken de politieke partij de benodigde gegevens.
6. Indien dit artikel een deel van het kalenderjaar op een kandidaat van toepassing is, geldt het bedrag, genoemd in het eerste lid, naar rato.
§ 4. Verbrede toepassing
Artikel 30
1. Op een neveninstelling van een politieke partij zijn de artikelen 21 en 23 van overeenkomstige toepassing.
-
2. Voor 1 juli van elk kalenderjaar zendt een neveninstelling van een politieke partij aan Onze Minister een overzicht van:
a. de bijdragen van in totaal € 4500 of meer die in het voorafgaande kalenderjaar van een gever zijn ontvangen, met daarbij de gegevens die op grond van artikel 21, eerste lid, zijn geregistreerd.
b. de schulden van € 25 000 of meer, met daarbij de gegevens die op grond van artikel 21, derde lid, zijn geregistreerd.
3. Voor de toepassing van artikel 21, eerste en tweede lid, kan registratie achterwege blijven van bijdragen van de politieke partij.
4. Onze Minister maakt het overzicht openbaar, in ieder geval door publicatie in de Staatscourant. Van de gegevens over het adres van een natuurlijke persoon, wordt uitsluitend de woonplaats openbaar gemaakt. Op verzoek van een politieke partij blijft in het overzicht, genoemd in het tweede lid, onder a, openbaarmaking van de gegevens over de naam en de woonplaats van de gever, zijnde een natuurlijke persoon, achterwege, indien dit naar het oordeel van Onze Minister gelet op het belang van de veiligheid van die persoon is aangewezen. Artikel 25, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. Indien aan een politieke partij subsidie wordt verleend voor een politiek-wetenschappelijk instituut of een politieke jongerenorganisatie, is artikel 20 op deze neveninstellingen van overeenkomstige toepassing.
Artikel 31
1. Indien een vereniging waarvan de aanduiding op grond van artikel G 1 van de Kieswet is geregistreerd in het register van aanduidingen voor de verkiezing van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal deelneemt aan een verkiezing van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, terwijl aan die vereniging bij de laatst gehouden verkiezingen geen kamerzetels zijn toegewezen, zijn op deze vereniging in de periode die aanvangt op 1 januari van het tweede kalenderjaar voor het jaar waarin de kandidaatstelling voor deze verkiezing plaatsvindt en eindigt op de dag van stemming, de artikelen 21, 23 en 28 van overeenkomstige toepassing.
2. Op bijdragen aan kandidaten geplaatst op de kandidatenlijst van de vereniging is artikel 29 van overeenkomstige toepassing.
3. De vereniging verstrekt het overzicht aan Onze Minister.
Artikel 32
1. Indien een kandidaat, die deelneemt aan een verkiezing van de Tweede Kamer der Staten-Generaal zonder dat boven de kandidatenlijst waarop hij is geplaatst de aanduiding van een politieke partij is geplaatst, van een gever in een kalenderjaar bijdragen heeft ontvangen van in totaal € 4 500 of meer, verstrekt de kandidaat die als eerste op de lijst is geplaatst tussen de eenentwintigste en de veertiende dag voor de dag van de stemming voor deze verkiezing aan Onze Minister een overzicht van deze bijdragen, met daarbij de gegevens, bedoeld in artikel 21, eerste lid. Op bijdragen aan een kandidaat is artikel 23 van overeenkomstige toepassing.
2. Het overzicht bevat de bijdragen die zijn ontvangen in de periode die aanvangt op 1 januari van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de stemming plaatsvindt en die eindigt op de eenentwintigste dag voor de dag van de stemming.
3. Onverminderd artikel 1, onder h en i, wordt voor de toepassing van dit artikel onder bijdrage aan een kandidaat verstaan een bijdrage ten bate van de politieke activiteiten of van de werkzaamheden in het kader van de verkiezingscampagne van de kandidaat.
4. Onze Minister maakt het overzicht zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op de zevende dag voor de dag van de stemming, openbaar. Onze Minister maakt het overzicht openbaar, in ieder geval door publicatie in de Staatscourant. Van de gegevens over het adres van een natuurlijke persoon, wordt uitsluitend de woonplaats openbaar gemaakt. Op verzoek van een politieke partij blijft in het overzicht openbaarmaking van de gegevens over de naam en de woonplaats van de gever, zijnde een natuurlijke persoon, achterwege, indien dit naar het oordeel van Onze Minister gelet op het belang van de veiligheid van die persoon is aangewezen. Artikel 25, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. Indien dit artikel een deel van het kalenderjaar op een kandidaat van toepassing is, geldt het bedrag, genoemd in het eerste lid, naar rato.
Artikel 33
1. Indien een fractie van een politieke partij in de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt gesplitst en de nieuwe fractie die als gevolg hiervan is ontstaan, blijkens de in artikel 16, eerste lid, bedoelde gezamenlijke verklaring, met een vereniging als bedoeld in dat artikel is verbonden, zijn op deze vereniging als politieke partij met ingang van het eerste kalenderjaar na het jaar waarin de splitsing heeft plaatsgevonden, de paragrafen 3, 4 en 5 van overeenkomstige toepassing.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien een fractie in de Eerste Kamer der Staten-Generaal wordt gesplitst en de nieuwe fractie die als gevolg hiervan is ontstaan, met toepassing van artikel 17 verbonden is met een vereniging als bedoeld in dat artikel.
Artikel 34
1. Een vereniging, die op grond van artikel G 1, G 2, G 3 of Q 6 van de Kieswet, of een vereniging of stichting, die bij of krachtens artikel 19 van de Waterschapswet, met haar geregistreerde aanduiding boven de kandidatenlijst heeft deelgenomen aan de laatstgehouden verkiezing van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Eerste Kamer der Staten-Generaal, provinciale staten, de gemeenteraad, een deelraad als bedoeld in artikel 87, tweede lid, van de Gemeentewet, of het algemeen bestuur van een waterschap, waarbij aan die lijst ten minste een zetel in het orgaan waarvoor de verkiezingen plaatsvonden is toegewezen, en die geen afdeling is van een politieke partij, stelt een giftenreglement op, waarin zij bepaalt hoe zij omgaat met bijdragen en de openbaarmaking daarvan. Het giftenreglement is openbaar.
2. Het giftenreglement van een politieke partij is van overeenkomstige toepassing op haar afdelingen.
§ 4a. Commissie toezicht financiën politieke partijen
Artikel 35
1. Er is een Commissie toezicht financiën politieke partijen, hierna te noemen: de commissie.
2. De commissie bestaat uit drie leden. De leden worden door Onze Minister benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.
-
3. De commissie heeft tot taak Onze Minister te adviseren over de toepassing van:
4. De commissie kan in verband met de taak, bedoeld in het derde lid, onder c, Onze Minister adviseren over het toezicht op de naleving van deze wet.
5. Onze Minister stelt aan de commissie, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de werkwijze van de commissie.
§ 5. Toezicht en sancties
Artikel 36
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de artikelen 20, 21, 23, 25, 26, 27, derde en vierde lid, 28, 29, 30, 31, 32 en 33 bepaalde, zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.
2. De toezichthouders beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 37
1. Onze Minister kan besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke boete wegens handelen of nalaten in strijd met het bepaalde bij of krachtens de artikelen 20, eerste lid, aanhef en onder b en e, 21, eerste en derde lid, 23, eerste lid, 25, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, en tweede lid, 27, derde en vierde lid, 28, eerste lid, aanhef en onder a en b, en tweede lid, 29, eerste, tweede en vijfde lid, 30, eerste en tweede lid, aanhef en onder a en b, 31, eerste, tweede en derde lid, 32, eerste en tweede lid, en 33, eerste en tweede lid.
2. In het eerste lid worden de artikelen 30, 31, 32 en 33 gelezen in samenhang met de in deze artikelen van overeenkomstige toepassing verklaarde bepalingen.
3. De boete wordt opgelegd aan de politieke partij, de neveninstelling, de vereniging, bedoeld in artikel 31, dan wel aan de kandidaat, bedoeld in artikel 32.
4. Bij handelen of nalaten in strijd met één van de artikelleden of onderdelen daarvan, genoemd in het eerste lid, bedraagt de boete ten hoogste € 25 000.
5. Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd wegens het handelen of nalaten door verenigingen als bedoeld in artikel 31, indien begaan voor de dag van de registratie van de aanduiding, bedoeld in artikel 31.
6. Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd wegens het handelen of nalaten, bedoeld in het eerste lid, door kandidaten als bedoeld in artikel 32, indien begaan voor de dag van kandidaatstelling voor de verkiezing, bedoeld in artikel 32.
7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de hoogte van de op te leggen boetes.
8. Het bedrag van de boete komt toe aan de Staat.
9. Indien een politieke partij subsidie ontvangt, kan Onze Minister een aan de partij opgelegde boete verrekenen met de subsidie.
10. Indien een politieke partij aan een neveninstelling op grond van artikel 11 een bedrag betaalt, kan Onze Minister een aan de neveninstelling opgelegde boete verrekenen met de subsidie die de partij ten behoeve van die neveninstelling ontvangt.
Artikel 38
Indien Onze Minister bij de uitoefening van zijn taken op grond van deze wet stuit op mogelijke strafbare feiten, stelt hij de officier van justitie hiervan in kennis.
Artikel 39
-
1. Indien een politieke partij op grond van de artikelen 137c, d, e, f, of g, of artikel 429 quater van het Wetboek van Strafrecht, is veroordeeld tot een geldboete, vervalt van rechtswege de aanspraak op subsidie gedurende een periode die ingaat op de dag waarop de veroordeling onherroepelijk is geworden. Deze periode is:
a. een jaar, bij een geldboete van minder dan € 1125;
b. twee jaar, bij een geldboete van € 1 125 of meer, maar minder dan € 2250;
c. drie jaar, bij een geldboete van € 2 250 of meer, maar minder dan € 3 375, en
d. vier jaar, bij een geldboete van € 3 375 of meer.
2. Indien een politieke partij wegens een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht is veroordeeld, vervalt van rechtswege de aanspraak op subsidie gedurende een periode van vier jaar die ingaat op de dag waarop de veroordeling onherroepelijk is geworden.
3. Indien een vereniging op de dag waarop een veroordeling als bedoeld in het eerste of tweede lid onherroepelijk wordt, niet in aanmerking komt voor subsidie en deze vereniging binnen een periode van twee jaar na deze dag als politieke partij in aanmerking komt voor subsidie, vervalt de aanspraak op subsidie van rechtswege met ingang van de dag waarop de partij in aanmerking komt voor subsidie, voor de periode, bedoeld in het eerste of tweede lid.
§ 6. Wijzigingsbepalingen
Artikel 40
[Wijzigt de Mediawet 2008.]
§ 7. Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 41
De Wet subsidiëring politieke partijen wordt ingetrokken.
Artikel 42
1. Aanvragen tot vaststelling van een subsidie, ingediend op grond van de Wet subsidiëring politieke partijen, met betrekking tot het kalenderjaar gelegen voor de inwerkingtreding van paragraaf 2 van de Wet financiering politieke partijen, worden door Onze Minister afgehandeld met toepassing van de Wet subsidiëring politieke partijen.
2. Aanvragen tot verlening van subsidie, ingediend op grond van de Wet subsidiëring politieke partijen, met betrekking tot het kalenderjaar gelegen na de inwerkingtreding van paragraaf 2 van de Wet financiering politieke partijen, worden door Onze Minister afgehandeld met toepassing van die paragraaf.
3. Indien op grond van artikel 46 bij koninklijk besluit is bepaald dat paragraaf 2 op een later tijdstip in werking treedt, worden tot dat tijdstip aanvragen tot verlening van subsidie, door Onze Minister afgehandeld met toepassing van de Wet subsidiëring politieke partijen.
4. Op de datum van inwerkingtreding van paragraaf 2 van deze wet lopende geschillen en procedures van bezwaar en beroep inzake de toepassing van de Wet subsidiëring politieke partijen worden door Onze Minister afgewikkeld met toepassing van die wet.
Artikel 43
De bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdelen a, b en c, en tweede lid, worden ten behoeve van de kalenderjaren 2011 tot en met 2015, na toepassing van artikel 8, vierde lid, nader gewijzigd door het resultaat van de berekening:
a. per 1 januari 2011 te verlagen met 1,39%;
b. per 1 januari 2012 te verlagen met 1,5%;
c. per 1 januari 2013 te verlagen met 1,5%;
d. per 1 januari 2014 te verlagen met 1,5%;
e. per 1 januari 2015 te verlagen met 1,5%.
Artikel 44
De verplichting, bedoeld in de artikelen 25, 28 en 29, geldt niet voor bijdragen en schulden die zijn ontvangen onderscheidenlijk ontstaan voor de datum van inwerkingtreding van deze wet.
Artikel 45
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de paragrafen 3, 4 en 5 van deze wet in de praktijk.
Artikel 46
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel 47
Deze wet wordt aangehaald als: Wet financiering politieke partijen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R. H. A. Plasterk
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten